Archivo

Het onheil sluipt naderbij

Bolaño’s roman-aanklacht tegen de verschrikking
NRC Handelsblad, Vrijdag 27 maart 2009 door Ger Groot

‘De nieuwe García Márquez’ is de jong gestorven Chileen Roberto Bolaño genoemd. Of dat terecht is, kan Nederland nu nalezen in zijn postume roman ‘2666’.


Tegen het einde van zijn monstrueus dikke roman 2666 lijkt de Chileens-Spaanse schrijver Roberto Bolaño even een loopje met zichzelf te nemen. Op een Duitse uitgeverij zitten redacteuren en correctoren te roddelen over schrijvers en hun postume roem. Algemene lachlust is het gevolg, want – zo schrijft Bolaño – ‘niemand wist beter dan zij dat postume roem een vaudevillegrap is die alleen maar gehoord werd door de toeschouwers op de voorste rij.’

Die postume roem is Bolaño met deze roman zelf ten deel gevallen. Hij had nauwelijks tijd genoeg om hem af te ronden, voordat hij in 2003 op 50-jarige leeftijd overleed, wachtend op een donorlever die niet meer op tijd kwam. Het jaar daarop verscheen 2666 in Spanje, onder gejuich van de critici en met een redelijk verkoopsucces bij het publiek. Pas de publicatie van de Amerikaanse vertaling in het afgelopen najaar maakte de roman tot een literaire gebeurtenis. Bolaño werd omschreven als de nieuwe grootmeester van de Latijns-Amerikaanse literatuur, 2666 als het equivalent van Honderd jaar eenzaamheid.

Dat is nogal wat – in ieder geval méér dan wat alleen gehoord wordt ‘op de eerste rij’.In selectere kring was Bolaño al doorgebroken in 1998 met de 500 bladzijden dikke roman De woeste zoekers, die vergeleken werd met Julio Cortázars klassieker Rayuela. Twee jaar later verscheen het boek in het Nederlands zonder merkbare weerklank. Ter gelegenheid van de publicatie van 2666 is het opnieuw uitgebracht onder de iets preciezere titel De wilde detectives.

In die roman vertelt Bolaño over de zwerftocht van een paar obscure Mexicaanse dichters naar een spoorloos verdwenen dichteres van minstens twee generaties ouder. De tocht drijft hen de aardbol over in een chaotische reis, waarin het ene absurde voorval het andere afwisselt en de verteller maar niet lijkt te kunnen ophouden met praten.

De wilde detectives is één van die romans die je alleen maar kunnen overrompelen óf vanaf de eerste bladzijden gaan vervelen en tegenstaan. Niet voor niets hing er rond Bolaño dan ook het aura van de cultschrijver en misschien nog wel meer dat van writers’ (and critics’) writer. Om dat extra te onderstrepen verscheen Bolaño zelf als fictiefiguur in de succesvolle roman Soldaten van Salamis van Javier Cercas.
Niet dat Bolaño stilzwijgend voorbijgaat aan de harde realiteit – verre van dat. In de kortere romans die na De wilde detectives in het Nederlands verschenen (Chileense nocturne en Het lichtende kwaad) beschrijft hij het Chili van Pinochet waarvan hij de beginperiode zelf meemaakte. Als enthousiast aanhanger van Salvador Allende was hij teruggekeerd naar zijn geboorteland om zijn steentje bij te dragen aan een rechtvaardiger samenleving. De staatsgreep van 1973 bracht hem in de gevangenis, waar hij aan foltering ontsnapte dankzij een paar schoolvrienden die bij de politie terechtgekomen bleken te zijn.

Vooral in Het lichtende kwaad legt Bolaño een zenuw open van een samenleving die bovengronds floreert en ondergronds martelt. De hoofdpersoon is een aantrekkelijke luchtmachtofficier die als dichter een zeker succes heeft – en tenslotte een meedogenloos folteraar van het regime blijkt. De macabere expositie met foto’s van zijn gemartelde slachtoffers die hij bij wijze van ultieme kunstdaad inricht, wordt door Bolaño uiterst spaarzaam verteld, maar kan de lezer wel enige nachtrust kosten.

De harde realiteit is ook de kern waaromheen Bolaño zijn laatste roman heeft opgebouwd. Het toneel van 2666 is opnieuw Mexico, het land waarnaar hij als adolescent met zijn ouders verhuisde en waar hij zijn eerste literaire schreden zette als avant-gardistisch (‘infrarealistisch’) dichter: het milieu dat hij in De wilde detectives zou beschrijven. Maar in 2666 heeft het verkapt autobiografische karakter moeten wijken voor de verschrikking die het land al bijna vijftien jaar in haar ban houdt.

In de grensstreek met de Verenigde Staten, rond de stad Ciudad Juárez (in de roman Santa Teresa) verdwijnen voortdurend jonge vrouwen, soms nog kinderen, die later verkracht en vermoord worden teruggevonden. Het aantal slachtoffers loopt inmiddels in de honderden en bijna even talrijk zijn de complottheorieën die wortel hebben geschoten. De drugsmaffia zou erachter zitten, de organenmaffia, of toch gewoon een psychopaat, misschien uit de betere kringen, want de corrupte overheid weet vast meer dan ze loslaat. Duidelijk is in ieder geval dat het politieonderzoek niet wil vorderen.

Bolaño neemt in 2666 alle tijd om dat morbide thema aan te snijden. Pas in het vierde (en meest omvangrijke) van de vijf delen van het boek komt het voluit aan de orde, en dan heeft de lezer er al ruim 400 bladzijden op zitten. In de voorafgaande drie laat Bolaño de dreiging langzaam binnensluipen, langs omwegen die soms nergens toe lijken te leiden en waarin een achteloze humor aanvankelijk de boventoon voert.

Uitgesproken ironisch is het eerste deel, waarin een viertal literatuurwetenschappers, gegrepen door het werk van de mysterieuze, boomlange Duitse schrijver Benno von Archimboldi, de wereld rondreist om de schrijver of nieuwe inzichten in zijn werk op het spoor te komen. Ze lopen literatuurcongressen af, binden de strijd aan met de interpretaties van concurrerende ‘Archimboldianen’ en gaan terloops onderlinge liefdesrelaties aan.

Vinden doen ze Archimboldi niet, maar hun omzwervingen zijn veelzeggend. Niet alleen omdat de zoektocht in heel Bolaño’s oeuvre zo belangrijk is (zijn ‘wilde detectives’ doen een boek lang niet anders), maar vooral omdat zij als goede lezers weten dat dat zoeken altijd via omzwervingen gebeurt, en dat men daarbij altijd wel íets vindt.

In het geval van de speurende literatuurkenners is dat het spoor van een geheimzinnige Duitser die zich in Noord-Mexico zou ophouden en de gezochte schrijver zou kunnen zijn. Maar wat zij vinden is een stad wier angst niet alleen op hen maar gaandeweg ook op de lezers overslaat. Wanneer één van hen een relatie met een meisje ter plaatse aanknoopt, begint het bijna fysieke onbehagen zich ongemerkt op te dringen.
Maar dan kapt Bolaño het verhaal af, om het in het tweede deel elders weer op te nemen. Nu is een docent aan de universiteit van Santa Teresa de hoofdpersoon, met wie de vier literatuurdetectives in het eerste deel vluchtig hadden kennisgemaakt. De onheilsdreiging komt almaar dichterbij, want de docent heeft een dochter over wie hij zich ernstige zorgen maakt. En ook al realiseert hij zich bij lange na nog niet hoe terecht dat is, hij wordt er wel langzaam door tot waanzin gedreven.

Wie dat wél weet is de zwarte verslaggever Oscar Fate, die naar Santa Teresa gestuurd wordt om een bokswedstrijd te verslaan. Op een sinister feest redt hij de gedrogeerde dochter van een universiteitsdocent niet alleen van verkrachting maar ook een wisse dood. Aan het einde van het derde deel vertrekt hij met haar naar de veiligheid van de VS, maar bezoekt eerst nog de gevangenis van Santa Teresa, waar een Mexicaanse journaliste de man wil interviewen die van de vrouwenmoorden wordt verdacht. Het blijkt een Duitser van bijna twee meter lang.

De sprongen die Bolaño in zijn vertelling maakt werden in eerste instantie door praktische overwegingen ingegeven. 2666 had moeten verschijnen in vijf afzonderlijk leesbare boeken, met tussenpozen van een jaar. Zo dacht de schrijver het beste te kunnen voorzien in de financiële behoeften van zijn kinderen, aan wie het boek is opgedragen.

Maar na zijn dood besloten de tekstbezorgers de roman, conform de aanvankelijke bedoelingen van de schrijver, toch in één band uit te geven. Daardoor valt des te duidelijker op hoezeer het verhaal door Bolaño is geschreven tegen de modernistische traditie in, waarin alles moet kloppen en de vertelling door niets overbodigs wordt gestoord.

Met een bijna satanisch genoegen onderbreekt Bolaño zijn verhaal voortdurend met uitvoerige zijsprongen die soms in het niets eindigen. Bladzijden lang laat hij zijn personages uitweiden over fobieën of over de tientallen soorten wier die groeien voor de kust van Oost-Pruisen – met dezelfde pesterige nonchalance als in De wilde detectives, maar nu zó gedoseerd dat de humor ervan niet in meligheid ontaardt.

Langzaamaan grijpen in 2666 de verschillende verhalen in elkaar, en toch vormen ze uiteindelijk geen hermetisch geheel. De werkelijkheid blijft even ongrijpbaar als de waarheid achter de vrouwenmoorden, waarvan in het vierde deel verslag wordt gedaan. Een Amerikaanse sheriff verdwijnt spoorloos bij het natrekken van het lot van een jonge vrouw uit zijn district, journalisten worden vermoord of op een zijspoor gezet. En bladzijde na bladzijde worden hun vruchteloze pogingen, waarin Bolaño hen een tijd lang volgt, onderbroken door bijna proces-verbaalachtige beschrijvingen van de dood van wéér een slachtoffer, de lijdensweg die zij moet hebben doorgemaakt en de staat waarin haar resten werden teruggevonden.

In dit vierde deel wordt de opzet van 2666 echter ook het meest problematisch. Wat wil Bolaño eigenlijk met dit gegeven en hoe dicht blijft hij met zijn beschrijvingen bij de werkelijke noodtoestand in Ciudad Juárez? Het fictionaliseren van misdaad en onrecht bergt altijd het gevaar in zich dat de realiteit uiteindelijk in het ‘bedachte’ verdwijnt. In het ergste geval laadt de schrijver de verdenking op zich van een pijnlijk soort lijkenpikkerij. Daartegenover kan deze roman ook worden gelezen als een aanklacht tegen een nog altijd te weinig bekende verschrikking: misschien wel één van de belangrijkste redenen van het Amerikaanse succes ervan. Zoals in het eerste geval de feiten lijden onder de fictie, zo lijdt in het tweede geval de literatuur onder de werkelijkheid. Een roman is en wíl nu eenmaal iets anders zijn dan een reportage of politieke campagne. Die vraag wordt nog dringender wanneer Bolaño in het vijfde deel terugkeert naar de figuur van Benno von Archimboldi en diens levensverhaal vertelt. Vooral de genocide van WO II speelt daarin een belangrijke rol, maar daarmee wordt het literaire raadsel van 2666 alleen nog maar groter. Wil Bolaño een vergelijking trekken tussen de Endlösung en de moorden van Ciudad Juárez?

Daarmee zou hij, alle verschrikkingen ten spijt, zijn hand danig overspelen – ook al laat hij Archimboldi aan het slot van het boek inderdaad naar Noord-Mexico vertrekken. Niet om de cirkel rond te maken. Ook dan wil de werkelijkheid maar niet sluitend worden en blijven de raadsels onopgelost, zoals ze dat ook blijven rond de betekenis van het boek zelf. Want wat betekent, om te beginnen, de titel van het boek? In één eerdere roman van Bolaño is het cijfer (of liever het jaartal) ‘2666’ al eens voorgekomen, maar veel verklaart dat niet.

Zo laat 2666 de lezer met veel vragen achter, en toch is dit de meest complete en toegankelijke roman die Bolaño heeft nagelaten. Geen moment slaat tijdens het lezen van deze 1100 bladzijden de verveling toe. Steeds weer verrast het boek met nieuwe wendingen, schokken of kolderieke terzijdes. Verbluffend is het vermogen van Bolaño in het scheppen van vele honderden personages, waarvan de meeste slechts kort verschijnen maar die stuk voor stuk werkelijke personen worden, wier lot men maar al te vaak beklagen moet.

Het heeft ook wel iets passends dat Bolaño zijn schrijverschap met deze voorzorg voor zijn kinderen heeft afgesloten. Om reden van gezinsonderhoud was hij in het begin van de jaren negentig, al weer geruime tijd woonachtig in Spanje, romanschrijver geworden. De dichter die hij tot dan toe geweest was moest met enige realiteitszin vaststellen dat er met zijn poëzie voor een kostwinner nu eenmaal geen droog brood te verdienen viel.

Roberto Bolaño: 2666. Vert. Aline Glastra van Loon en Arie van der Wal. Meulenhoff, 1101 blz., € 49,95.
De wilde detectives (vert. Aline Glastra van Loon) is heruitgegeven bij Meulenhoff, 511 blz. €19,95.

Op 21/4 organiseert de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam een avond over Roberto Bolaño in De Balie (20 uur) met Ilse Logie, Barber van de Pol, Henk Pröpper en Maarten Steenmeijer. Zie slaa.nl tel 020-5535100